Kunst Cultuur Historie
Een kerstverhaal door Vincent Jongman
Er was eens een nacht als nooit tevoren
het ijs in vijvers bleek bevroren
wolken woven weg de maan
van al het hemelse licht en bestaan
De regenval als hagel versteend
haar scherpe splinters snijdend in been
de winterse wind waait nergens meer heen
maar kolkt in het rond en fluistert gemeen
de boze woorden die niemand wil horen
van haat en van kwade die ‘t leven verstoren
weerklinkt in bevroren ijs en verloren
zijn alle mensen die ‘t kwade bekoren
Hun vuur en geweld over d’ aarde strooien
waardoor al dat ijs nooit meer zal dooien
De kou heeft de warmte in de hand
en heeft in zijn greep het wonderschoon land
Maar ergens ver boven winterse polen
ligt een klein landje, beschut en verscholen
daar draaien de wieken van honderden molens
en voel je de gloed van brandende kolen
een stil zacht geluid
als vogel gefluit
de winter is buiten en trekt erop uit
tovert het ijs tot een spiegel van glas
zie duizenden schaatsen en hoor het gekras
de mensen gewikkeld in dekens op t gras
of diep ingepakt in een winterjas
De gloeiende kolen warmen cacao
toveren kleur in het wit grijs en blauw
de winter haar wil verjaagd deze kou
wanneer ze haar dek om ons hartje vouwt
Wijst water in mallen en maakt ijskristallen
hoort sneeuwballen vallen als de kinderhanden
ze werpen en zo in de molen belanden
en stranden tussen de wielen hun tanden
Ze maalt in zuchten van de wind
kijk al die vlokjes die ze spint
en weeft tot een oneindig lange sprei
die ze drapeert over de wei
over bergen, het sterremos
versiert alle sparren in het bos
De sparren waarin vele kaarsjes branden
ontvlammen de hoop in alle landen
waar koude en kwaad in zielen rondwaart
geen mens en geen dier van het onheil spaart
Maar weet dat de winter over ons waakt
de kou en het ijs haar juist zo mooi maakt
kijk naar het wonder die ze bewaard:
een winterse kerst en een prachtig nieuwjaar.