Kunst Cultuur Historie

Sikkebek

Sikkebek

Elke vrijdagmorgen rent hij voorbij. Soms ook op woensdagmorgen. Altijd rond de klok van 11.30 uur. De man in het donkerblauwe joggingpak. Hij komt in looppas van het bospad uit de richting van de brug over de Dinkel.

Op het zandweggetje gaat hij over in gewone pas. Als hij voorbij de boerderij loopt is z'n adem wat rustiger geworden. Als hij over de Oelerbeek is gesprongen gaat hij weer over in looppas. Honderden keren heeft Toon van de Scheur dit tafereel aanschouwd. Soms vanuit het land waar hij aan het werk is, of vanuit de stal, of als hij op z'n trekker rijdt. In het begin denkt hij er niet over na. Hooguit dat die over het paard getilde kakker de rare gewoonte heeft om één of twee keer in de week te gaan hardlopen in het bosgebied de Zandbergen. 

Later, veel later toen zijn ouders waren overleden en hij alleen op de boerderij over bleef, speelde hij wel eens met de gedachte. Een gedachte die hij in het begin, als een soort speels stoeien met een jonge hond, van zich afduwde. Speels, zoals de golven proberen het zand van het strand op te duwen. En dan verdween de gedachte weer. Om later, maar met steeds korter wordende tussenpozen, terug te keren. De gedachte komt zeker terug op die keren dat de blauwe schicht voorbij rent. In de winter met dampende adem, in de zomer gutsend van het zweet. Als ze oogcontact hebben steken ze de hand op en zwaaiden naar elkaar. Meestal echter wordt de blauwe trimmer door Toon vanuit het geniep bespied.

Toon zat in de klas van de lagere school. Eerste schooldag voor Toon en de andere kinderen. Hij zat naast Jan-Kees Biesebeek. Het voorstelrondje liep ten einde. Toon rekende uit dat hij na Jan-Kees aan de beurt was. De zenuwen gierden door zijn lijf. Praten tegen een hele klas en een juf. Vertellen dat je vader een boer is.

”Zo Jan-Kees, vertel eens wat jouw vader voor werk doet.” 
“Mien Va is kooln'boer en peerdehandelaar juffrouw. Wie woont in 'n groot hoes met 'n strooin dak an de Old'zaalse diek. Mien Mo werkt bie de Boer'nleenbank. Mien Va héf 58 bunder weiland en 'n Mercedes.” 
“Zo, zo, dat is heel wat en nu jij Toon. Vertel jij eens wat jouw vader doet.”  
“Mien.... mien va....... “ 
“Is 'n strontboer.” Klonk het achter in de klas. Toon verstijfde.
“Mien vvva... héf 'n boerderij juffrouw.” 
“Dan hebben jullie zeker ook dieren Toon?” 
“Ja jjufrouw, 'n klein peerdje, vvief melkkoei'n, 'n hond, zzestig legkipp'n met 'n haan en 'n kat om de mmoez'n te vang'n. Oh ja wie hebt ok 'n ssik.” 

De bel was zijn redding en ontsloeg hem van het vervolg van zijn verhaal. Op het schoolplein werd hij door Jan-Kees nagejouwd. 

“Toon is 'n sikkebek. Toon is 'n sikkebek. Toon is 'n sikkebek.” 

De woorden werden in staccato overgenomen door de andere leerlingen. Toon balde zijn vuisten in zijn broekzakken en vervloekte Jan-Kees.

Toon rijdt met zijn John Deere 7280R, tractor van het jaar 2012, door hem liefkozend “wild beest” genoemd, zijn erf op. In de achterste kapschuur stopt hij om zijn lading van de aanhanger, een pallet met  34 kalkzandsteen metselblokken van het formaat 32,7 x 10 x 15,7 centimeter en een zak kalksteenblokkenlijm van 25 kilo, af te laden. Met de voorlader is dat een karweitje van niets. 

“Toon maak an. Ie hebt nog 'n kwartier veur de school begint.” 
“Ik wil nie noar school ma. Ze ploagt mie doar en ze scheld'n mie Uut.”  
“Ie mot noar school Toon en scheld'n dut niet zeer.”

Hij veegt het zweet met zijn mouw van het gezicht. Nadat hij uit de kuil is geklommen bekijkt hij het resultaat. De wanden zijn kaarsrecht. De cement laat donkere strepen na op de kalkzandsteen metselblokken. Een mooie vierkant gemetselde kast van 65 bij 65 centimeter en 175 centimeter diep. De bovenkant is gelijk aan het vloeroppervlak van de ver afgelegen kapschuur. Aan één van de zijden heeft hij in het midden een stalen ring bevestigd op een hoogte van 150 centimeter. De cement kan uitharden. Hij schuift met de voorlader de ruimten naast de gemetselde kist voorzichtig vol met zand. Met de vorkheftruck zet hij een pallet met daarop acht balen stro op zijn creatie. Alles is aan het zicht onttrokken. Een gevoel van onbehagen treft hem. Een draaiend gevoel dat aanvoelt als een klomp ongesuikerde rabarber die langzaam door zijn onderbuik glijdt. Hij kan het plan terugdraaien, maar weet meteen dat dit geen optie is. De eerste gedachte is lang geleden geboren. De eerste stap is lang geleden bedacht en nu gezet. En alle stappen zullen gezet worden.

Toon liep op de donderdagmiddag markt. Hij moest voor zijn moeder een stuk oud amsterdammer  en een makreel meenemen. Voor zichzelf mocht hij voor een dubbeltje zoethout kopen. In de verte zag hij Jan-Kees met twee van z'n kornuiten lopen. Hij dook weg achter de Oude Toren, maar ze hadden hem al gezien. 

Gelijk klonk het: “Toon is een sikkebek. Toon is een sikkebek.” 
Toon sloop weg en kwam thuis zonder kaas, makreel en wat nog erger was, zonder zoethout. ”Helemoal vergeet,n Ma.”

Vrijdagmorgen 11.20 uur. “Wild beest” gromt van genoegen. In de voorlader ligt een lang dun stuk  touw, bedekt door een oud stuk zeil. Toon rijdt richting 't Zandhoes. Hij passeert de blauwe trimmer en steekt z'n hand op. De trimmer zwaait terug.

Hij speelde met Olga op het Dinkelstrandje onder de Schoklandbrug. Ze bouwden een zandkasteel met plastic emmertjes die ze met zand en water vulden. Hij keek heimelijk naar haar. Wat was ze mooi. Een klein mondje waar net als bij een slang haar tongetje steeds naar buiten kwam. Rode wangetjes en een lange blonde vlecht. Ze was ingespannen bezig. De vier torens waren al klaar, ze moesten nog verbonden worden met een stevige muur zodat je een veilige binnenplaats kreeg waar niemand van de vijand in kon. 

“As't kloar is Toon, dan bin ik de prinses die hier gevang'n zit en die bewaakt wordt deur een vuurspeinn'de draak. En ie komt mie dan ophaal'n. Ie hakk'n de draak de kop of en ie bevrijdt mie en dan goan we later trouw'n en krieng'n we acht kinder.” 

Plotseling, zonder dat ze iets gemerkt hadden stonden er twee dikke witte benen tussen de torens. Met een paar uithalen naar links en rechts was het kasteel gereduceerd tot een wanhopig terpje. Jan-Kees greep Olga bij haar vlecht en sleepte haar naar het water. Daar drukte hij haar onder tot ze bijna verdronk. Op het laatste moment trok hij haar naar boven en haalde ze gierend adem. Dit herhaalde hij drie keer. Toon stond aan de grond genageld. 

“Nou Toon mot ie joen prinsessie nie bewaak'n? Kom, hou de draak de kop d'r dan of. Of durf ie nie, scheitert?” 
Hij duwde Olga nog één keer onder en schreeuwde tegen haar: 
“Heb niet 't lef teeg'n wie dan ok te zegg'n dat ik dit heb doan. En aij dat toch doet, snie ik oe de vlecht d'r of.”
Olga liep huilend naar huis. Toon kotste van woede. Het witachtige braaksel werd als een sierlijke sliert meegenomen door de meanderende Dinkel.

Toon rijdt voorbij 't Zandhoes en kijkt of de kust veilig is. De omgeving is stil en verlaten. Hij parkeert “wild beest” uit het zicht achter een paar vliegdennen.

“Nee Toon wie magt nie meer met oe speul'n. Ie brengt ongeluk. Mien Va en Mo wilt 't nie meer hebb'n. Toen Olga met oe speulde bie de Dinkel werd ze zowat verzoop'n deur Jan-Kees. Laatst héf Rooie Arie met oe speult en die kwam in huus met twee tand'n deur de lip. Ie brengt echt ongeluk Toon. Ajuus.”

Hij pakt het touw en loopt naar het zandpad. Hij ziet de blauwe trimmer in de verte aan komen lopen. Het touw knoopt hij aan een vlak boven de grond hangende tak en steekt het zandpad over. Op het moment dat de blauwe trimmer passeert trekt hij het touw strak. Deze maakt een rot smak tegen de vlakte. Op hetzelfde moment zit Toon op zijn rug en doet een lange tyrap om zijn enkels en trekt deze strak. Hetzelfde doet hij met de polsen. Strak op z'n rug. In vliegende vaart start hij “wild beest” en schept met een behendige beweging zijn levende pakketje in de voorlader. Om zijn lading niet aan het oog bloot te stellen aan toevallige passanten, gooit hij het zeil er over . De blauwe trimmer is inmiddels luid aan het protesteren. “Hé Sikkeb..... Toon wat maak ie mie noe?” Zijn geschreeuw wordt overstemd door het gebrul van “wild beest” en uit de radio schalt “We are the champions.” Toon rijdt rustig naar zijn boerderij.  

Toon fietste vanaf het schoolplein en nam de kortste de weg naar huis. Voorbij de ingang van de gemeentelijke stortplaats stond Jan-Kees midden op de weg met zijn fiets voor zich. Toon zonk de moed in de schoenen. Twee weken was hij niet lastig gevallen door Jan-Kees en zijn maat in het kwaad, maar nu hadden ze de weg naar hem weer gevonden. Het voelde alsof een bal in zijn buik werd opgeblazen. In de verte zag hij de handlanger van Jan-Kees staan. Bolle Dirk had een lange stok in z'n handen. Dat beloofde niet veel goeds. Jan-Kees dwong hem het pad in te fietsen. “Wat bint jullie met mie van plan?” “Wie maakt oe burgemeester. Kop hoaln en deur fiets'n.” Bolle Dirk dwong hem te stoppen. Jan Kees en Bolle Dirk pakten Toon ieder bij een pols. Bolle Dirk schoof de harde houten stok in de mouw van Toon's jas. De stok verdween via de rug van Toon binnendoor in de andere mouw en het uiteinde kwam er bij Jan Kees weer uit. Toon stond als een crucifix zonder staander op het pad. Jan-Kees deed de gesp van de riem van Toon open en trok in één beweging diens broek en onderbroek naar beneden. Toon kon zijn armen niet bewegen en om zijn enkels hing zijn broek. Jan-Kees en Bolle Dirk sprongen lachend op hun fietsen en reden rustig weg. Toon keek over de weilanden en zag zijn vader in de verte het land bewerken met het aangespannen paard voor de ploeg. ”Pa help mie. Pa. Pa. Help mie.” Maar de afstand was te groot. In de verte kwam mevrouw Schorfstra van de kruidenier aanlopen met haar hond. De hond snuffelde nieuwsgierig aan de piemel van Toon. Hij voelde zich diep ongelukkig in deze onbehaaglijke confronterende en beschamende situatie. “Och Toon wat hebt ze noe met oe doan mien jong? Kom hier dan za'k oe de stok uut de mouw'n trekk'n. Arme drommel. Wie héf dat toch doan?” Toon trok snel zijn broek op, sprong op zijn fiets en ging als een speer. Het gravel spatte knerpend onder zijn achterwiel weg. Hij vergat mevrouw Schorfstra te bedanken die hoofdschuddend haar hond verder uitliet.  

Toon rijdt de kapschuur in. Hij stapt rustig uit terwijl de adrenaline door zijn lijf giert. Niets overhaasten. Geen ondoordachte dingen doen. Hij heeft nu zijn prooi. Zijn prooi waar hij jaren een fantasiewereld omheen heeft bedacht. Waar hij jaren, nee zijn leven lang, een draaiing van in zijn maag had. Een prooi die de eenzaamheid van hem opgetekende. Een prooi die vrienden heeft die hem zijn ontnomen en onthouden. Een prooi die luidt schreeuwt maar wordt overstemt door het geluid van “Wild beest” en de radio. Hij kiepert zijn lading naast de gemetselde kast. Snijdt het tyrap dat de enkels verbindt door met zijn vlijmscherpe zakmes en laat de trimmer in de kast zakken. Hij doet een tyrap door de ingemetselde ring en de hals van de blauwe trimmer. Zo strak dat deze nog net adem kan halen maar niet stikt. Hij kan alleen staan. “Zo dreugkloot. Drie keer road'n woarom ik oe heb bracht!” Met de voorlader zet hij het palet met de balen stro op het gat. De radio laat hij aan staan. 

In de schemering komt toon terug en haalt het palet weg. Jan-Kees kijkt hem vragend aan. “Hoe lang mot nog duur'n Toon?” “Oh..... is't gin Sikkebek meer? Is't noe in eens Toon?” Toon trekt de sik naar voren die hij aan het touw heeft meegenomen. Hij laat het dier halthouden voor de gemetselde kast. Uit zijn zak haalt hij een fileermes en in één haal snijdt hij de strot van het dier door. Het bloed spuit over Jan-Kees. “Disse haj te goed omdat ie mie de bienaam “Sikkebek” hebt geem'm.”  

Voor Toon naar bed gaat zet hij het volume van de radio in de schuur wat zachter. Hij gaat voor het gat staan en smijt een schop vol koeienstront over het hoofd van Jan-Kees. De fecaliën druipen langs zijn kraag over zijn borst. De lucht is ondraaglijk. “Disse is'terveur omdat Olga niet meer met mie mog goan.”

“Toon hoe hék't noe met oe. Ie pist ja weer in berre. En ie waar'n d'r zo mooi of. Ik denk da'k mar is met oe noar de dokter goa. Dit is toch te gek veur'n keer'l van bijna elf joar.” 

De volgende morgen staat Toon met een emmer ijskoud water aan het gat en kiepert de inhoud van de emmer over het hoofd van Jan-Kees. “Goeiemorg'n. Wakker word'n hufter. Aj de bek noe los doet dan za'k oe d'r 'n beetie water in gooi'n. Anders verrek ie vandaag van de dust. En 't ontbijt is hier nie best en veural weinig. Heel weinig. Ik kan mie dat as keuterboer niet permiteer'n. Oh ja. Disse is'terveur omdat ik op mien tiende weer in bed begon te piss'n.” “Toon wanneer is disse misselijke grap dan 'n keer ofloop'n? Ie hebt mie nou genog te pakk'n had.” Toon loopt weg, Jan-Kees rillend van de kou achterlatend.

Rond het middaguur loopt Toon, een kruiwagen voortduwend, naar de kapschuur. Uit de radio schalt: “Roger Waters Pigs.” Toon stort de inhoud van de kruiwagen, een kwart kuub dunne vakensmest in het gat. Jan-Kees staat tot zijn enkels in de stront. “Toon loat mie d'r asteblief uut. Ik hoal dit nie vol. Ik kan hoast nie meer op de been'n stoan. A'k mie loat zakk'n stik ik van die tayrap om mien nek. Loat mie d'r asteblief uut.” Zonder iets te zeggen loopt Toon weg.

Toon speelt met z'n vriend Rooie Arie op de zandverstuiving. Ze hebben een tas waar boterhammen en limonade in zit. Het belooft een mooie dag te worden. De zon schijnt stralend aan de hemel in het blauwe zwerk. Geen wolkje aan de lucht. Of toch. De wolk heet Jan-Kees en komt dreigend hun richting uit. Zonder iets te zeggen pakt hij Rooie Arie bij zijn kraag en draait zijn gezicht naar hem toe. Hij deelt één rake vuistslag uit en het bloed spuit uit Rooie Arie's lip.

's Avonds ziet Toon dat Jan-Kees bijna in slaap valt en steeds door zijn knieën zakt. Als de tayrap hem z'n adem beneemt schrikt hij weer wakker. Hij kijkt Toon aan en zegt: “Toon ik doe alles wat ie wilt. Loat mie d'r uut. Ik goa hier kapot an. Ik heb d'r verschrikkel veul spiet van da'k oe altied ploagt heb. Zeg mar wat ik mot doon om 't goed te maak'n.” Toon loopt zonder iets te zeggen weg.

De volgende morgen staat Toon, weer met de kruiwagen, maar nu gevuld met zand, bij het gat. Jan-Kees is meer dood dan levend. Uit een kan giet hij water over het hoofd van Jan-Kees. Deze beweegt zich en kijkt omhoog. Hij probeert iets te zeggen maar komt niet verder dan iets te mummelen. “Volhoaln klootzak. Anders is't spellegie te vlug veerbie. Of kuj noe a niet meer.” Hij gooit het zand in het gat dat zich vermengt met de varkensstront. De drap staat tot boven de knieën van Jan-Kees.

Twee dagen later stort Toon het gat dicht met zand en strijkt de bovenkant af met een laag cement. 


 

Noot auteur: Alle namen, personages en het verhaal zijn een verzinsel van de auteur. Alle overeenkomsten met werkelijk gebeurde voorvallen berust op puur toeval.
Auteur: Sietse Smit.

 

afbeelding van Sietse Smit

Door: Sietse Smit

Redacteur, schrijver en regisseur.